Verhalen om van te smullen

Verhalen om van te smullen

Als topchef moet je tegenwoordig meer kunnen dan alleen lekker koken: ook je eigen kookboeken moeten als warme broodjes over de toonbank gaan. In de late middeleeuwen werden er ook al kookboeken geschreven, maar kok Jan van Leeuwen (ca. 1314-1378) schreef hele andere literatuur.

Jan wie?

Nee, die ken je niet. Jan van Leeuwen werkte tijdens zijn carrière als kok voor de hertog van Brabant, maar ging op een gegeven moment in het klooster Groenendaal bij Brussel wonen. Hij woonde daar tegelijkertijd met de bekende mysticus Jan van Ruusbroec. In het klooster was hij nog steeds kok, maar stortte hij zich ook op de literatuur. Hij schreef meer dan 1000 bladzijden vol!

Schreef-ie dan over eten? WAS-IE FOODBLOGGER?

Nee, hij was zeker geen foodblogger. Hij schreef vooral geestelijke literatuur, bijvoorbeeld “Dboec vanden tien gheboden”. Serieus werk dus. Wel vinden we in zijn boeken veel verwijzingen naar eten. Als hij vertelt over zijn leven voordat hij in het klooster terechtkwam zegt hij:

Ende alsoe wan ic mijn broet ende mijn lijflike spise metten handen ende met sweteghen leden.

(Vertaling: En op deze manier verdiende ik mijn brood en mijn ‘lijflijke spijzen’ [=andere benodigdheden] met mijn handen en mijn bezwete lichaamsdelen.)

Tot nu toe lijkt het allemaal niet zo spannend, dat leven van Jan van Leeuwen. Maar de beste man schijnt nogal een heethoofd te zijn geweest. Zo schrijft hij over mensen die allerlei dingen verkeerd doen dit soort dingen:

ic en soudst mi een ziere niets toeren, dat icse in een scone colevier saghe berren.

(Vertaling: het zou me geen zier kunnen schelen als ik ze zag branden in een mooi kolenvuur.)

Hmm… geen man waarmee je ruzie wilt hebben, nee. De grote vraag is nu: schreef hij zoals hij kookte? Helemaal zeker weten we het niet, maar in de negentiende eeuw waren er wel mensen die daar wat over kwijt wilden. Zo schrijft J.F. Willems in een redelijk negatief stukje het volgende over hem:

“Hy was een smeerige kok, maer een heilig man, zegt men; want hy at bedorven eijeren en het vuilste overschot dat van de tafel der monniken kwam. Men verhaelt zonderlinge [=ongepaste] dingen van hem en van zyne geestvervoeringen [=hevige emoties].”

Ondanks dat de meningen over zijn kookkunsten niet allemaal even positief zijn, moet hij toch in redelijk aanzien hebben gestaan. Hij werd door tijdgenoten ‘de goede kok’ genoemd.

DE ALPHAMANNETJES MOETEN ETEN WAT DE POT SCHAFT